Diagnose, behandeling en preventie
Samenvatting
Zand-enteropathie is een belangrijke oorzaak van gastro-intestinale aandoeningen bij paarden, met name in gebieden met zandige bodems. De aandoening ontstaat door accumulatie van zand in het maagdarmkanaal, wat kan leiden tot koliek, diarree, gewichtsverlies en prestatievermindering. De diagnose is vaak uitdagend, waarbij radiografie de gouden standaard blijft. Recente studies tonen aan dat de combinatie van psyllium en magnesiumsulfaat (beide 1 g/kg lichaamsgewicht via nasogastrische sonde gedurende 3–7 dagen) de meest effectieve medische therapie vormt. Preventie berust op aangepast voermanagement, voldoende ruwvoer en beperking van zandopname.
Etiologie
Zand-enteropathie ontstaat door inname van zand of gronddeeltjes, hetzij intentioneel (geofagie) of accidenteel tijdens het grazen op zandige weiden. De redenen voor geofagie zijn multifactorieel en niet volledig begrepen. Studies suggereren dat mineralentekorten, met name van ijzer en koper, een rol kunnen spelen (Aytekin et al., 2011). Andere risicofactoren zijn onvoldoende ruwvoer, ondervoeding, lage rangorde in de kudde en voederen op kale of zandige oppervlakken (Niinistö et al., 2019). Bepaalde rassen, zoals Shetlandpony’s en Quarter Horses, lijken gevoeliger te zijn, mogelijk door hun eetgedrag en aanpassingen aan schaarse omstandigheden.
Pathofysiologie
Opgenomen zand zakt naar de ventrale delen van de dikke darm, vooral het colon, waar het zich kan ophopen. De aanwezigheid van zand veroorzaakt mechanische irritatie van de mucosa, lokale ontsteking en vertraagde motiliteit, wat resulteert in retentie van darminhoud. Chronische accumulatie leidt tot mucosale schade, verminderde absorptie en mogelijk tot secundaire veranderingen in de darmflora. Bij acute gevallen kan een volledige obstructie optreden, leidend tot koliek.
Klinische presentatie
De klinische verschijnselen variëren van subklinische zandaccumulatie tot ernstige koliek. Acute gevallen presenteren zich met symptomen van koliek, zoals flemen, rollen en verminderde eetlust. Chronische gevallen tonen vaker diarree, gewichtsverlies en prestatievermindering (Hart et al., 2013; Niinistö et al., 2019).
Diagnostiek
De diagnose blijft uitdagend. De fecale handschoentest wordt frequent toegepast, maar de sensitiviteit en specificiteit zijn beperkt (Reichelt & Lischer, 2001). Echografie is bruikbaar als screeningsmethode om zandaccumulatie uit te sluiten, met een sensitiviteit en specificiteit van 87,5% ten opzichte van radiografie (Korolainen & Ruohoniemi, 2002). Radiografie blijft echter de referentiemethode. Een accumulatie groter dan 75 cm² op de radiografie wordt doorgaans als klinisch relevant beschouwd (Niinistö et al., 2019). Laboratoriumonderzoek biedt geen specifieke markers, maar kan helpen bij de evaluatie van algemene gezondheid en hydratatiestatus.
Evidence-based therapie
Bij acute koliek is initiële behandeling gericht op pijnstilling, hydratatie en motiliteitsondersteuning. Voor het verwijderen van zandaccumulaties is de combinatie van psyllium en magnesiumsulfaat via nasogastrische sonde de meest effectieve therapie (Niinistö et al., 2014; Niinistö et al., 2018). Beide worden toegediend aan 1 g/kg lichaamsgewicht eenmaal daags gedurende 3–7 dagen. Monotherapie met psyllium of MgSO₄ is minder effectief, terwijl orale toediening via het voer geen bewezen voordeel biedt. Bij refractaire of ernstige obstructies kan chirurgische interventie via een ventrale midlijn benadering en enterotomie noodzakelijk zijn (Kilcoyne et al., 2017). Complicaties omvatten peritonitis, endotoxemie, diarree en incisiehernia’s, maar de prognose is met moderne technieken gunstig (90–95% overleving).
Prognose
De prognose na succesvolle medische of chirurgische behandeling is goed. Recidieven komen echter frequent voor indien blootstelling aan zandige weiden of ongunstige voederomstandigheden aanhouden. Langetermijnoverleving is vergelijkbaar met andere niet-strangulerende colonobstructies (Hart et al., 2013).
Preventie
Preventieve maatregelen zijn gericht op minimalisering van zandopname. Belangrijk is het vermijden van voeren op zandige ondergrond, bijvoorbeeld door rubbermatten onder voerbakken te plaatsen. Voldoende ruwvoer, mineralensuppletie (met name natrium, koper en ijzer) en gescheiden voeren van ondergeschikte dieren verminderen het risico op geofagie (McGreevy et al., 2001; Husted et al., 2005). Bij aanhoudende zandopname kunnen tijdelijk stalling of muilkorven worden overwogen.
Conclusie
Zand-enteropathie is een veelvoorkomende en potentieel ernstige aandoening bij paarden in zandrijke gebieden. Diagnose vereist een combinatie van klinische evaluatie en beeldvorming, waarbij radiografie de gouden standaard blijft. De combinatie van psyllium en magnesiumsulfaat via nasogastrische toediening is de meest evidence-based behandeling. Preventie berust op aangepast management en voedingsstrategieën. Door toepassing van deze richtlijnen kan de incidentie en ernst van sand-enteropathie bij paarden aanzienlijk worden verminderd.
Referenties
- Aytekin I. et al. (2011). Biol. Trace Elem. Res. 139: 301–307.
- Hart K.A. et al. (2013). Equine Vet. J. 45: 465–469.
- Husted L. et al. (2005). Equine Vet. J. 37: 351–355.
- Kilcoyne I. et al. (2017). Vet. Surg. 46: 860–867.
- Korolainen R. & Ruohoniemi M. (2002). Equine Vet. J. 34: 499–504.
- McGreevy P.D. et al. (2001). Appl. Anim. Behav. Sci. 71: 119–125.
- Niinistö K. & Sykes B.W. (2021). Equine Vet. Educ. 34(11): 600–606.
- Niinistö K. et al. (2014). Vet. J. 202: 608–611.
- Niinistö K. et al. (2018). Vet. J. 238: 22–26.
- Ragle C.A. et al. (1989b). J. Vet. Intern. Med. 3: 12–14.